Stellingen Jaarvergadering NVVS 1 oktober 2010 "De strafrechtelijke
verantwoordelijkheid van leidinggevenden" (in de economische context).
Behorende bij het Nederlandse preadvies:
Algemeen
1. Functioneel dader is in wezen degene die het strafbaar feit had
kunnen (en moeten) voorkomen (maar dat niet deed).
2a. Functioneel daderschap is geen strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor
een derde; er moet altijd een persoonlijke fout van de functionele dader worden vastgesteld.
2b. (Redelijke) toerekening ziet op het leggen van een (causaal) verband tussen
dader en misdrijf; niet op toerekening van de gedraging van een derde
(ondergeschikte) aan de leidinggevende.
2c. Het daderschap van de rechtspersoon moet worden beoordeeld los van dat van
de natuurlijke perso(o)n(en) door middel van wie zij handelde; het gaat om de
fout van de rechtspersoon zelf.
3a. Op leidinggevenden rust een vermoeden van verantwoordelijkheid.
3b. De rechtspraak breidt de aansprakelijkheid van de leidinggevende steeds
verder uit.
3c. De aansprakelijkheid van de leidinggevende wordt in de rechtspraak op zuiver
objectieve gronden aangenomen, waarbij schuld (verwijtbaarheid) niet hoeft te
worden vastgesteld.
4. Voor deelneming door een leidinggevende is vereist dat hij opzet heeft op het
(grond)delict.
Nederland
5a. Zorgvuldig gedrag is geen algemene bewijs- of daderschapsuitsluitingsgrond.
Bij toepassing van een objectief daderschapcriterium zal een succesvol beroep op
afwezigheid van alle schuld in de vorm van ‘zorgvuldig gedrag’ moeten leiden tot
een ontslag van alle rechtsvervolging.
5b. De ijzerdraadcriteria ‘beschikken’ en ‘aanvaarden’ zien respectievelijk op
de vermijdbaarheid en de wederrechtelijkheid. Gezamenlijk impliceren zij dat de
functionele dader verwijtbaar heeft gehandeld.
5c. Voor ‘aanvaarden’ is geen opzet of culpa vereist. Het aanvaardingscriterium
houdt slechts in dat van afwezigheid van alle schuld in de zin van ‘zorgvuldig
gedrag’ geen sprake is.
6a. De criteria die het Drijfmest-arrest geeft voor het daderschap van de
rechtspersoon gelden eveneens voor het functioneel daderschap van natuurlijke
personen.
6b. Vanuit een oogpunt van rechtsgelijkheid is het wenselijk dat het
(functioneel) plegerschap van natuurlijke personen enerzijds en rechtspersonen
anderzijds aan de hand van dezelfde criteria wordt vastgesteld.
7a. Aan de redelijke toerekening moeten hogere eisen worden gesteld naarmate de
gedraging verder afstaat van het normale (economische) functioneren van de
onderneming.
7b. De verhouding tussen daderschap en verwijtbaarheid is in wezen een kwestie
van bewijslastverdeling. Daarbij geldt dat daderschap normaliter een indicatie
voor verwijtbaar handelen dient te zijn.
7c. Het plaatsvinden van een verboden gedraging binnen de normale
bedrijfsvoering van de onderneming schept het rechtsvermoeden dat de onderneming
verwijtbaar heeft gehandeld (zie ook stelling 3a). In een dergelijk geval
volstaat een objectief daderschapcriterium.
7d. Bij gedragingen ‘buiten de sfeer van de onderneming’ dient een subjectief
daderschapcriterium te worden toegepast. In dergelijke gevallen bepalen de
ijzerdraadcriteria de ondergrens van het daderschap.
8a. Feitelijke leiding geven is een vorm van deelneming.
8b. De eis dat de feitelijke leidinggever (voorwaardelijk) opzet heeft op het
door de rechtspersoon begane grondfeit moet ook in de toekomst blijven gelden
(zie ook stelling 4).
8c. De criteria die het Drijfmest-arrest geeft voor het daderschap van de
rechtspersoon dienen niet te worden toegepast op de feitelijke leidinggever.
8d. Als gevolg van het Drijfmest-arrest zijn de rechtsfiguren functioneel
daderschap enerzijds en feitelijke leiding geven anderzijds (verder) uit elkaar
gegroeid.
9. Opdracht geven is een specifieke vorm van feitelijke leiding geven. De
afzonderlijke strafbaarstelling van opdracht geven is daarom overbodig en kan
worden geschrapt.
Behorende bij het Belgische preadvies:
1. De wetgever moet via de aanpassing van de
wet op de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon het risico
van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de leidinggevende en de ermee
verbonden vervolging van leidinggevenden herleiden tot zijn juiste proporties.
2. Het voortdurend oprekken van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de
leidinggevende:
a. tot een functionele strafrechtelijke verantwoordelijkheid is niet wenselijk
in het Belgische strafrecht;
b. tot een zuivere risicoaansprakelijkheid is te verwerpen.
3. De wetgever dient zich te bezinnen over het nut van de wettelijke en
conventionele toerekening, minstens over de logica die hij daarin hanteert (bv.
vaste vertegenwoordigers).
4. De principes i.v.m. de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de
leidinggevende moeten uniform worden toegepast in alle geledingen van het
bijzonder strafrecht (bv. geen uitzondering voor het sociaal strafrecht).
5. De beheersing van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van
leidinggevenden moet worden ingebed in een (juridisch gestuurd) risicomanagement
als deel van het behoorlijk organisatie- of ondernemingsbestuur (liability
management).
|